Voor een stage bij een bollenkweker kwam ze veertien jaar geleden vanuit Polen naar Noord-Holland. Dat was net voordat de grenzen opengingen. De toen 20-jarige Kasia Rzepecka ging nog af en toe terug om haar school af te maken. Nu is ze teamleidster bij een potplantenkweker in het Westland. „Ik wil niet meer weg uit Nederland.”

Een gesprekje tussendoor kan nog wel. De bloeiende potrozen zijn net de deur uit. Het drukke seizoen met de kerststerren begint binnenkort. Bovendien kijkt ze niet de hele dag op haar horloge. „Als het nodig is, werk ik wel een uurtje langer.”

Katarzyna Rzepecka (34) groeide op in het zuiden van Polen, in een dorpje dicht bij de grens met Tsjechië. Noord-Hollandse kwekers hadden contact met haar school in Krakau, waar ze een opleiding in de tuinbouw volgde. „Niet toegespitst op één sector, maar heel breed.” Toen ze werd gevraagd om een halfjaartje stage te volgen in het haar onbekende Nederland, hoefde ze niet lang na te denken.

Ze beviel haar baas in Andijk zo goed dat hij haar vroeg om te blijven. „Ik heb toen afgesproken dat ik tweemaal per maand enkele dagen terug zou gaan naar Polen om mijn studie af te maken. Dat is gelukt, al heb ik er in totaal wel zeven jaar over gedaan.”

Acht jaar verbleef ze in Andijk, eerst enige tijd in een vakantiehuisje en na haar huwelijk met een Nederlander in een koopwoning. Het werk bestond uit het planten van de bloembollen en inpakken van de producten.

Haar keus om in Nederland te blijven, gaf Rzepecka ook sterk het besef dat ze vaardiger met andere talen moest worden. „Ik kon wel ”hoi” en ”my name is Kasia” blijven zeggen, maar daarmee kom je niet verder. Eerst ben ik begonnen met het leren van Engels, maar ook dat bracht me niet wat ik wilde. Waarom geen Nederlands, dacht ik toen. Ik probeerde wat eenvoudige boekjes te lezen en keek veel naar televisie. Van een woordspel op tv heb ik veel geleerd. Na enige tijd heb ik me gemeld voor een taalcursus. Ik werd direct naar groep 2 doorgeschoven en heb het anderhalf jaar volgehouden. Toen vond ik het wel genoeg.”

Autootje
Acht jaar werkte de Poolse in Andijk. Toen haar huwelijk stukliep vertrok ze naar Rotterdam, waar ze bij verschillende tuinbouwbedrijven de kost verdiende. Met haar huidige partner, net als zij afkomstig uit Polen, kreeg ze een zoon (intussen 4 jaar oud) en een dochter (intussen 2,5). „Ik wilde flexibel werken om voor hen te kunnen zorgen.” Via een uitzendbureau belandde ze bij haar huidige werkgever, Pligt Professionals. Aanvankelijk werkte ze in de vestiging Heinenoord, sinds enige tijd in de vestiging in ’s-Gravenzande. „Dat had maar één nadeel, namelijk dat ik niet meer op de fiets naar mijn werk kon. De afstand tot ’s-Gravenzande bedraagt 36 kilometer, zodat ik een autootje heb moeten aanschaffen.”

Ze heeft een vast contract voor 42 uur per week en stuurt samen met een Nederlandse teamleidster de ploeg aan die zorgt voor de potrozen. „Mijn partner werkt in de vleesindustrie. De kinderen zijn overdag bij gastouders. Dat zijn echt onze vrienden geworden, ze zijn als het ware de opa en de oma van de kinderen.”

Klagen
Haar ploeg bestaat –buiten de pieken– uit dertien vrouwen. „Die hebben het meeste gevoel voor het knippen en stekken van de rozen.” Rzepecka is vaak hun tolk, want de vrouwen komen allemaal uit Polen. Ze is niet altijd enthousiast over haar landgenotes, die voor een kort verblijf naar Nederland komen. „Sommigen willen zo veel mogelijk uren maken en in een zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk geld verdienen. Ze snappen het ritme van de tuinbouw niet altijd even goed. Als er wat minder werk is, klagen ze over het aantal uren en dus over het geld dat er binnenkomt. Loopt het een keer op tot zestig uur per week, dan is het weer niet goed.”

De gouden tijden voor hen die door hard ploeteren in een korte tijdspanne veel willen verdienen, zijn voorbij, denkt ze. „In Noord-Holland heb ik nog meegemaakt dat mensen 320 uur per maand maakten. Dat idee bestaat soms nog, maar dat gaat echt niet meer. Bij de meeste werkgevers is alles keurig geregeld en worden pieken in de uren gladgestreken met wat rustiger tijden.”

Over haar eigen werkgever heeft ze niets dan lof. „Er kan normaal gewerkt worden en er is aandacht voor de mensen, of ze nu uit Nederland of uit een ander land komen.”

Haar boodschappen doet Rzepecka bij voorkeur niet in een Poolse winkel. „Ook op die manier heb ik veel Nederlandse woordjes opgepikt. Ik was in het begin wel één of twee uur bezig in plaats van tien minuten, maar ik leerde bijvoorbeeld wel de woorden brood, melk en boter.”

Boodschappen
Veel van haar contacten zijn Nederlanders. „Eigenlijk nog meer dan landgenoten”, zegt ze. Met haar partner heeft ze een appartement gehuurd in Rotterdam. „Van particuliere verhuurders. Ze wonen boven ons. Ze zijn echt goed voor ons en vragen niet te veel huur, 650 euro per maand. Op termijn zou ik het liefst zelf een woning willen kopen maar de prijzen zijn in Rotterdam dit jaar verschrikkelijk hard gestegen.”

De potplantenmedewerkster zou het liefst in Nederland blijven. „Mijn partner heeft het er nog weleens over om naar Polen terug te gaan. Maar ik denk dat hij me in dat geval niet meekrijgt. Het bevalt me uitstekend en ik denk dat de vooruitzichten voor de kinderen hier beter zijn dan daar.”

Haar zoontje gaat sinds 17 oktober naar school. De eerste schooldag is altijd heel speciaal voor Polen, legt ze uit. Tradities spelen een belangrijke rol in het leven van haar en haar landgenoten. „Als kinderen voor de eerste keer naar school krijgen ze een grote papieren puntzak met snoepjes en schoolspullen mee. Dat is in Polen op 7-jarige leeftijd.”

Zo ging haar kind die dag ook. „Zijn klasgenootjes vonden dat prachtig. Hij was de enige.”

Ze vernam van de leerkrachten dat hij heel goed Nederlands spreekt. „We proberen hem echt tweetalig op te voeden. Anderen doen dat niet. Dan komen die kinderen op school en spreken ze geen woord Hollands. Dat is erg moeilijk voor hen.”

Heimwee naar haar familie heeft Rzepecka niet. „We gaan gemiddeld één keer per jaar naar Polen. Mijn vader –mijn moeder leeft niet meer– en mijn zus komen ook weleens hier naartoe. Ik zou overigens zo terug kunnen, want mijn vader heeft er een flink hoveniersbedrijf. Daar kan ik meteen aan de slag. Maar ik voel er niet voor.”

Geen vlees
Rzepecka noemt zich voluit rooms-katholiek. „De kinderen zijn in Polen gedoopt. Met Kerst gaat de aandacht vooral uit naar de 24e. Dan is er een maaltijd met de familie, wordt er uit de Bijbel gelezen en worden er cadeautjes uitgedeeld. Zowel met Pasen als met Kerst eten we geen vlees.”

Ze bezoekt af en toe de mis, maar voelt zich in de Poolse rooms-katholieke kerk in Rotterdam niet thuis.

„Ik mis er de warmte en de gezelligheid. Er wordt wat gelezen en verteld, meer niet. We volgen daarom liever diensten via de televisie.”

Of ze een beetje Nederlandse is geworden? Ze lacht. „Een beetje wel. In de auto luister ik uitsluitend naar een zender die voor honderd procent Nederlandse liedjes uitzendt.”

Na bijna vijftien jaar kent ze de vooroordelen als geen ander. „Veel drinken, soms luidruchtig. En dan die uitkeringen. Hoewel ik denk dat Nederlanders wat dat betreft niet anders zijn dan Polen. Maar het negatieve nieuws treft de hele groep. We zitten in één zak, zeg ik weleens.”

De verhitte discussies over Polenparken en -hotels kunnen alleen worden opgelost door de bouw van kleinschalige en tijdelijke woonvoorzieningen. „Op plaatsen zonder een directe woonbestemming,” aldus Willem Weggeman.

Weggeman is directeur van Homeflex, een bedrijf in Sliedrecht dat het beheer heeft over 550 woningen, chalets en appartementen, samen goed voor 2500 bedden.

Homeflex werd in 2008 opgericht door Bert Verheij en is vooral actief in het westelijke deel van Nederland. De activiteiten zijn gericht op het aanbieden van huisvesting aan zogenaamde short- en midstayers. Homeflex verwacht in 2020 het aantal beschikbare bedden te hebben verdubbeld. Weggeman: „Dat is ook wel nodig, want het tekort is enorm. Het bedraagt volgens sommigen al 120.000 bedden. Door de vergrijzing zal dat alleen nog maar toenemen.”

In Katwijk heeft het bedrijf recent zestien voorbeeldappartementen neergezet op een industrieterrein nabij de bebouwde kom. Modulaire gebouwen, met een tijdelijke vergunning voor tien jaar en geschikt voor 64 mensen. De appartementen, binnen een halfjaar neergezet, worden gebruikt door buitenlandse arbeidsmigranten die in de visverwerkende industrie hun brood verdienen.

Hij benadrukt dat in zijn branche alles staat of valt met het beheer. „Bij onze huisregels gaan we uit van de Nederlandse normen en waarden. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld hygiëne. Drie keer een waarschuwing betekent vertrekken. Onze inspecteurs controleren iedere veertien dagen de woningen. Door middel van een nachtregister weten we precies wie er ’s nachts aanwezig zijn.”

Weggeman en Verheij denken dat er gebouwd moet worden op plaatsen die nu geen woonbestemming hebben. „Omwonenden zien dergelijke voorzieningen, zeker grootschalige, als een bedreiging en verzetten zich. Gemeenten zijn vaak te afwachtend. Het besef begint door te dringen dat er iets moet gebeuren. De tijd dat er voldoende aanbod van goedkopere huur en koopwoningen was, is voorbij.”

Weggeman benadrukt dat zijn bedrijf ernaar streeft om goede en humane voorzieningen aan te bieden. Daar zit een prijskaartje aan. „Er is de werkgevers daar veel aan gelegen om hen van een goed verblijf te voorzien.”

In alle discussies over Polenhotels, -parken en -campings wordt volgens hem maar al te vaak vergeten dat het om mensen gaat. „We zouden er ook heel anders naar kunnen kijken. De arbeidsmigranten leveren een bijdrage van opgeteld 11 miljard euro aan onze economie. We kunnen echt niet meer zonder.”

Bron: Reformatorisch Dagblad